Vanmiddag was ik voor de tweede keer in één week in het ziekenhuis. Mijn handjevol kersverse blogvolgers weten al dat dit bezoek voor grote opluchting zorgde.
In de een van de wachtruimtes in de grote hal van het ziekenhuis kwam een man bij me aan tafel zitten, duidelijk om een praatje verlegen. Hij zag er gebruind en zeer patent uit en lachte me vriendelijk toe. Ik schatte hem een jaar of 60. Hij kwam net van een crematie, zo viel hij gezellig met de deur in huis, en was daarom veel te vroeg. ‘Wat een dag,’ zei ik, ‘eerst een crematie en dan ook nog naar het ziekenhuis moeten!’ Veel meer aanmoediging had de man niet nodig om een flinke bom op tafel te gooien: ‘Ik had er zelf eigenlijk ook al niet meer zullen zijn.’
Hartklachten en longkanker, vertelde hij, en een halfjaar geleden nog doodziek. Maar die ene laatste chemokuur die de arts nog kon proberen sloeg aan, en hoe. Hij voelde zich beter dan hij in lange tijd had gedaan, sterk en gezond. En zo zag hij er ook uit. Maar hij was het niet, integendeel. ‘Ik leef in reservetijd,’ zei de man, breed grijnzend.
Toen ik mijn naam hoorde en naar mijn afspraak liep, verontschuldigde ik me dat ik al weg moest en riep daarna nog ‘Ga zo door’ achterom. Idioot die ik ben. Maar de man kon er wel om lachen en riep luid: ‘Ik doe mijn best!’ en zwaaide me nog na: ‘Veel succes!’
En toen kreeg ik het goede nieuws.
de prachtige beelden spreken mijn ontroerde woorden….
En wat zijn wij ook allemaal blij met jou goede nieuws !!!